Rechtbank Den Haag oordeelt dat in de wet uitdrukkelijk is bepaald dat de IB-latentie wordt gesteld op 6,25% van de toekomstige IB-schuld. Op de verkrijging van het vrijgestelde vermogen mag geen latentie in mindering worden gebracht.

Belanghebbende, mevrouw X, krijgt in 2012 een schenking van haar vader. Het betreft het vruchtgebruik van een pakket aandelen met een waarde van € 40.762.003. De contante waarde van de latente inkomstenbelastingschuld (IB-latentie) is € 2.543.777. X doet een beroep op de SW-bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF). In geschil is de hoogte van de in aanmerking te nemen IB-latentie. De inspecteur heeft de latentie evenredig toegerekend aan het vrijgestelde en het belaste deel van de verkrijging en deze alleen op dit laatste in mindering gebracht. X stelt primair dat de latente IB-schuld van 25% geheel moet worden afgetrokken.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat in de wet uitdrukkelijk is bepaald dat de IB-latentie wordt gesteld op 6,25% van de waarde voor zover deze hoger is dan de aanmerkelijk belang verkrijgingsprijs. Dit laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Het is ook logisch omdat de verkrijger de inkomstenbelasting niet is verschuldigd op het tijdstip van de verkrijging, maar pas op een later tijdstip. De IB-latentie mag in aftrek worden gebracht om cumulatie van inkomstenbelasting en schenkbelasting te voorkomen. Daarom mag op de verkrijging van het vrijgestelde vermogen geen latentie in mindering worden gebracht (zie HR 14 april 2017, nr. 16/02345, V-N 2017/21.14 en TaxVisions editie 26 april 2017). Het beroep van X is ongegrond.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35b

Successiewet 1956 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 14 november

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen