Eiser, X, stelt een perceel grond van ongeveer 10.000 m² ter beschikking aan een vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is. In de aangifte IB/PVV 2001 kent X aan de ter beschikking gestelde grond, op basis van een eigen taxatie, een waarde toe van € 277.940 bij een huuropbrengst van € 4697. De Belastingdienst volgt de aangifte over 2001, maar stelt voor de latere jaren een onderzoek in naar de zakelijkheid van de aangegeven huuropbrengst. Begin 2006 vindt er een taxatie plaats door de taxateur van X en een taxateur van de Belastingdienst. Zij komen gezamenlijk tot een waarde voor het terrein van € 100.000 en een huurwaarde van € 4697 per 1 januari 2001. X bepleit in zijn aangifte IB/PVV 2006 een afwaardering van de grond van € 177.940 (van € 277.940 op 1/1 naar € 100.000 op 31/12).
Rechtbank Arnhem verklaart het beroep van X ongegrond. Volgens de rechtbank is er namelijk een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen over de waarde van de grond per 1 januari 2001. Volgens de rechtbank mocht de inspecteur er vanuit gaan dat de taxateur van X bevoegd was om namens X een vaststellingsovereenkomst te sluiten over de waarde in verhuurde staat van de grond. Verder verwerpt de rechtbank het beroep van X op het vertrouwensbeginsel. Het enkele feit dat de inspecteur de aangifte IB/PVV 2001 heeft gevolgd, is daarvoor onvoldoende. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de grond per 1 januari 2006 en per 31 december 2006 niet lager is dan per 1 januari 2001. Een afwaardering van de grond in 2006 is dan ook niet aan de orde.