De Staatssecretaris van Financiën heeft geantwoord op vragen vanuit de Tweede Kamer betreffende zijn eerder gegeven analyse van de verruiming van de btw-sportvrijstelling.
Hij deelt mee dat we sinds het Bridport-arrest van het Hof van Justitie EU (V-N 2014/6.10) weten dat voor de toepassing van de Europese btw-sportvrijstelling geen onderscheid mag worden gemaakt tussen prestaties aan leden en prestaties aan niet-leden. Dit leidt tot de conclusie dat de Nederlandse sportvrijstelling te beperkt is omdat hij alleen geldt voor prestaties aan leden. Ook op een ander punt is de Europese sportvrijstelling ruimer dan de Nederlandse. Bij de Nederlandse sportvrijstelling valt nl., in tegenstelling tot bij de Europese, de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties buiten de vrijstelling.
In de huidige situatie hebben gemeenten en bepaalde sportstichtingen recht op aftrek van voorbelasting voor de kosten die toerekenbaar zijn aan de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties aan sportverenigingen. Dit recht op aftrek vervalt als de Europese btw-sportvrijstelling wordt geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. In dat geval zal de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties vrijgesteld van btw worden verricht, omdat er sprake is van een nauw met de sportbeoefening samenhangende prestatie. De ondernemer heeft dan geen recht op aftrek van voorbelasting.
De staatssecretaris acht verruiming van de Nederlandse btw-sportvrijstelling op termijn onvermijdelijk. Hij kan op dit moment niet zeggen of er te zijner tijd overgangsrecht zal worden opgenomen bij de wetswijziging. Hij stelt dat er nu geen financiële middelen zijn om gemeenten en andere betrokkenen financieel te compenseren bij die verruiming.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën