Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het koninklijk huis niet geldt voor andere belastingplichtigen zoals X.

Belanghebbende, X, stelt dat zijn aanslag IB/PVV 2011 dient te worden verminderd tot nihil en beroept zich daarbij, op grond van het gelijkheidsbeginsel, op de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het koninklijk huis (art. 40 lid 2 van de Grondwet).

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de belastingvrijstelling voor bepaalde leden van het koninklijk huis niet geldt voor andere belastingplichtigen zoals X. De situatie van X is feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar met die van leden van het koninklijk huis. X is immers geen lid van het koninklijk huis dat een uitkering ten laste van het Rijk ontvangt als bedoeld in art. 40 lid 2 van de Grondwet. Verder oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar de met de vrijstelling beoogde doelen, dat er geen sprake is van een situatie waarin twee ongelijke gevallen onevenredig ongelijk worden behandeld. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Grondwet 40-2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 27 februari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen