Belanghebbende, ondernemer X, beschikt over een bestelauto met een bestuurders- en passagiersstoel. De laadruimte is voorzien van een extra houten laadvloer die door middel van acht schroeven is bevestigd. De laadruimte is bereikbaar via de achterklep en via de zijkant door middel van een schuifdeur met raam. Dit raam is niet geblindeerd. De passagiersstoel wordt regelmatig gebruikt om een werknemer te vervoeren die helpt bij het uitvoeren van de werkzaamheden, zoals het leveren en/of ophangen van zeer zware lijsten. Het gebruik van de auto brengt niet mee dat deze stinkt en/of zodanig vervuild is dat deze niet meer geschikt is voor het vervoer van personen. In geschil is of de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen zoals bedoeld in artikel 3.20, vijfde lid, Wet IB 2001.
Rechtbank Breda overweegt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen. De bestelauto beschikt immers naast de bestuurdersstoel over een passagiersstoel en is niet zodanig vervuild dat deze niet meer geschikt is voor het vervoer van personen. Het beroep is ongegrond.