X is eigenaar van een woning. Hij heeft een belanghebbendenbeschikking aangevraagd en heeft in dezelfde brief bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde op de eerder, niet aan hem afgegeven, beschikking. De inspecteur verklaart het bezwaar van X niet-ontvankelijk. In geschil is de vraag of dat terecht is.
Rechtbank Zutphen oordeelt dat X terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2002 (nr. 37.109, LJN: AE1430) is het bezwaar vóór de termijn ingediend, zodat niet-ontvankelijkverklaring in lijn is met art. 6:10 Awb. De stelling van X dat de beschikking op grond van art. 26 Wet WOZ reeds bestond, omdat deze in feite gelijk is aan de in eerste instantie aan de oude belanghebbende afgegeven beschikking, volgt de rechtbank niet. In het licht van de bedoeling die de wetgever met art. 26 heeft gehad, brengt het bestaan van een eerdere vaststelling van de waarde over hetzelfde jaar niet met zich dat de nieuwe beschikking op de voet van art. 26 (bij gelijktijdig verzoek en bezwaar) als reeds genomen moet worden beschouwd. Het beroep is ongegrond.
Lees ook het thema over Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zutphen, Rechtbank Zutphen (Belastingkamer)