Belanghebbende, mevrouw X, heeft drie familieleden die samen in maatschapsverband een landbouwbedrijf exploiteren. Op 2 mei 2007 koopt de dan 20-jarige X voor € 416.230 de blote eigendom van 37 ha grond. Op dezelfde dag verkrijgen haar vader, moeder en broer het erfpachtrecht van dezelfde grond. Het recht heeft een looptijd van 26 jaar. De erfpachters betalen jaarlijks een canon van € 550 per ha (totaal € 20.349) aan X. Door de bank is een hypothecaire lening aan de maatschap verstrekt. De maatschap leent hiervan € 416.000 door aan X. Jaarlijks betaalt X 5% rente (€ 20.800) aan de maatschap. Het saldo van de door de maatschap te betalen erfpachtcanon en de door X te betalen rente en waterschapslasten wordt in rekening-courant verrekend. In geschil is of met betrekking tot de blote eigendom sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling van X en of de waardeaangroei van de blote eigendom in 2010 terecht bij haar is belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank Noord-Nederland stelt de inspecteur in het gelijk, ook voor wat betreft het resultaat dat toerekenbaar is aan de terbeschikkingstelling aan de broer (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2010, nr. 09/00441, V-N 2011/10.18). Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt dat de waarde van de blote eigendom ieder jaar stijgt, totdat X uiteindelijk over de volle eigendom beschikt. Deze waardestijging moet worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking heeft. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat X haar blote eigendom niet jaarlijks belast hoeft op te waarderen. Bij koop van een onroerende zaak van een derde (zoals in casu) verplicht goed koopmansgebruik niet tot vrijval van de waardedruk gebruiksrecht in de resterende jaren van dat gebruiksrecht. De korting op de volle waarde leidt pas tot winst bij staking of bij vervreemding. De onderhavige zaak is echter nog gecompliceerder, omdat niet zakelijk is gehandeld en de inspecteur dat (kennelijk) onorthodox heeft gecorrigeerd. X heeft namelijk te weinig voor de blote eigendom betaald. De jaarlijkse bijtelling bij X bestaat aldus uit twee delen: een schenkingsrecht-compenserend deel en een (echt) waardevolloop-deel. Deze oneigenlijke heffing van schenkingsrecht over € 242.671 via het werkzaamheids-regime is volgens de A-G détournement de pouvoir, maar daarover wordt kennelijk niet getwist. De A-G concludeert tot verwijzing, vanwege het rekenwerk en misschien moeten de partijen het toch ook nog even hebben over het schenkingsrecht. Voor het overige concludeert de A-G tot ongegrondverklaring van het beroep van X. Ambtshalve wordt opgemerkt dat niet in geschil is dat ook het resultaat voor zover toerekenbaar aan de terbeschikkingstelling aan de broer belast is bij X, hoewel broers en zusters niet genoemd worden in art. 3.91 lid 3 Wet IB 2001. Aangezien de Hoge Raad zich hierover nog niet heeft uitgelaten, leent dit zich dus wellicht voor een ambtshalve opheldering.
Lees ook het thema Stakingswinst.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 27 juni