Belanghebbende, X, is directeur van D bv. Hij houdt middellijk aandelen in D bv. In zijn IB-aangifte 2010 geeft X een loon uit dienstbetrekking van € 185.212 aan en € 89.406 aan ingehouden loonheffing. De inspecteur staat verrekening van de loonheffing niet toe omdat D bv de loonheffing niet heeft afgedragen. X stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij daarom de loonheffing toch mag verrekenen. Verder stelt hij dat – als de loonheffing niet te verrekenen is – van zijn nettoloon moet worden uitgegaan.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van de niet-afgedragen loonheffing. De rechtbank overweegt daarbij dat X een meerderheidsbelang had in D bv en verantwoordelijk was voor de algehele gang van zaken binnen het concern. Ook verwerpt de rechtbank de stelling van X dat hij pas na afloop van het jaar werd geconfronteerd met het feit dat de afdrachten niet waren gedaan. De rechtbank wijst er hierbij op dat de betalingsonmacht tijdig was gemeld en dat het dus niet aannemelijk is dat X zich pas na afloop van het jaar realiseerde dat de loonheffing niet was afgedragen. De rechtbank honoreert wel de stelling van X dat van zijn nettoloon moet worden uitgegaan.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 17 juni