Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de maatstaf van heffing van de btw mag worden verlaagd bij verbreking van een leaseovereenkomst. Dat deze op forfaitaire wijze bij naheffingsaanslag is vastgesteld is niet van belang.

UniCredit Leasing EAD sluit in 2006 een leaseovereenkomst met koopoptie met Vizatel OOD. De leasegever verbindt zich hierbij om een door de leasenemer aangewezen terrein te verwerven, daarop een gebouw op te richten en het gebouw samen met het terrein ter beschikking te stellen aan de leasenemer. Eind 2016 reikt UniCredit een factuur uit aan Vizatel naar aanleiding van het verval van de eerste leasetermijn. De Bulgaarse Belastingdienst legt in 2008 een btw-naheffingsaanslag op aan UniCredit, waarbij de maatstaf van heffing gelijk is aan het totale bedrag van de verschuldigde leasetermijnen voor de volledige looptijd van de overeenkomst. Omdat Vizatel sinds april 2009 geen leasetermijnen meer betaalt, beëindigt UniCredit de leaseovereenkomst medio 2015 eenzijdig. UniCredit verzoekt de fiscus vervolgens om teruggaaf van de btw. De Bulgaarse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de maatstaf van heffing van de btw mag worden verlaagd bij verbreking van een leaseovereenkomst. Daarbij is niet van belang dat deze op forfaitaire wijze bij naheffingsaanslag is vastgesteld, op basis van het totale bedrag van de verschuldigde leasetermijnen voor de volledige looptijd van de overeenkomst. Verder acht het Hof van Justitie EU ook niet van belang dat de naheffingsaanslag definitief is geworden en dus een ‘definitief geworden administratieve handeling’ is waarbij naar nationaal recht een belastingschuld wordt vastgesteld.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 5 juli

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen