Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, oordeelt Rechtbank Den Haag dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP. Het forfaitaire stelsel van box 3 is namelijk op het niveau van de regelgeving voor het jaar 2015 niet in strijd met art. 1 EP.

Het spaarsaldo van X bedraagt in 2015 € 320.000. Hij ontvangt daar € 4628 aan rente over. De te betalen box 3-heffing bedraagt € 4262. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is volgens X te hoog vastgesteld, omdat het spaarsaldo geen rendement van 4% heeft opgeleverd. X is van mening dat bij het daadwerkelijk behaalde rendement moet worden aangesloten.

Rechtbank Den Haag oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016, nr. 14/05020 (V-N 2016/31.12), dat er op het niveau van de regelgeving voor het jaar 2015 geen sprake is van schending van art. 1 EP. De rechtbank overweegt daarbij dat bepalend is of voor de belastingplichtigen het forfaitaire rendement van 4% van het totale box 3-vermogen over een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is. Niet voldoende is dat het rendement van bepaalde bezittingen structureel beneden 4% van de waarde van het daarin geïnvesteerde bedrag blijft, zoals voor het rendement op spaartegoeden sinds enige tijd het geval is. Daarnaast wijst de rechtbank er nog op dat de keuze van de wetgever om de box 3-heffing niet aan te passen binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid valt.

 

Lees ook het thema Box 3.

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

2

Gerelateerde artikelen