De heer X koopt begin 2009 een bestelauto die voldoet aan alle voorwaarden van de gehandicaptenregeling van de Wet BPM 1992. Op verzoek van X heeft de inspecteur bij beschikking een BPM-teruggaaf verleend van € 9.764. In 2010 verkoopt X de auto vanwege technische mankementen exclusief (rest)BPM terug aan de dealer. In geschil is of de inspecteur aan X op grond van art. 15a lid 8 Wet BPM 1992 terecht € 5.874 aan BPM in rekening heeft gebracht. De auto voldoet, ook na de daaraan gepleegde aanpassingen die verband houden met de lichamelijke handicap van X, aan de eisen die in art. 3 lid 3 Wet BPM 1992 aan bestelauto's worden gesteld. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X BPM is verschuldigd ter zake van de verkoop van de auto aan de dealer. X stelt in hoger beroep primair dat gehandicapten worden gediscrimineerd ten opzichte van ondernemers. Hof Amsterdam oordeelt dat de keuze van de wetgever om bij een levering door een lichamelijk gehandicapte alleen geen BPM te heffen als deze levering plaatsvindt aan een andere lichamelijk gehandicapte niet van elke redelijke grond is ontbloot. De ondernemersregeling en de gehandicaptenregeling zijn namelijk twee afzonderlijke BPM-regelingen. Deze hebben elk een verschillende achtergrond, systematiek en doelgroep. X stelt vergeefs dat de wet hem in feite dwingt om een gebrekkige bestelauto aan een andere lichamelijk gehandicapte persoon te verkopen en dat hij juist op advies van het BPM-team van de Belastingdienst de auto aan de dealer heeft terugverkocht. X maakt niet aannemelijk dat telefonisch de toezegging is gedaan dat er geen BPM zou worden geheven. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 15a
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 13a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 31 maart