De Staatssecretaris van Financiën ziet Europeesrechtelijk gezien nog steeds geen ruimte om de btw-vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen krachtens art. 135 lid 1 onderdeel g btw-richtlijn ruimer toe te passen. Voor alle lidstaten geldt dat alleen beheerdiensten aan pensioenfondsen die vergelijkbaar zijn met gemeenschappelijke beleggingsfondsen zijn vrijgesteld van btw. Hij blijft daarom bij zijn standpunt dat andere lidstaten uitgaan van een onjuiste veronderstelling, voor zover zij wel de btw-vrijstelling voor beheer van gemeenschappelijk beleggingsfondsen van toepassing achten bij een Nederlandse uitkeringsovereenkomst. Hierin voelt hij zich gesteund door de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Hoge Raad en een reactie van de Europese Commissie aan hem inzake deze problematiek. Dit heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer meegedeeld naar aanleiding van de uitvoering van de motie Omtzigt inzake het in beeld brengen van de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen door de lidstaten van de Unie. Hij deelt het belang van de motie Omtzigt om na te gaan of er sprake is van een gelijk speelveld in Europa bij de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen. Een verschil in toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen ten nadele van Nederlandse pensioenfondsen acht hij onwenselijk. Hij wil dit onderwerp nader bespreken in Europees verband en hij heeft de Europese Commissie aangespoord om dit onderwerp te agenderen in het eerstvolgende btw-comité. De eerstvolgende vergadering van het btw-comité vindt plaats in december 2017. Na de vergadering van het btw-comité zal hij de Tweede Kamer een terugkoppeling geven van de algemene bevindingen uit die vergadering.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën