Het HvJ EU oordeelt dat het EU-recht zich er niet tegen verzet dat de Belastingdienst van een lidstaat slechts vrijstelling verleent voor een ICL als de leverancier het btw-identificatienummer van de afnemer opgeeft.

Vogtländische Straßen', Tief' und Rohrleitungsbau GmbH Rodewisch (VSTR) verkoopt in 1998 twee steenbrekers aan het Amerikaanse ATLANTIC International Trading Co. Atlantic verkoopt de steenbrekers door aan een Finse onderneming (F). Een door Atlantic ingeschakeld transportbedrijf haalt de machines op bij VSTR en verscheept ze naar Finland. Atlantic beschikt niet over een btw-identificatienummer en verstrekt het btw-identificatienummer van F aan VSTR. VSTR merkt de levering in haar btw-aangifte aan als een vrijgestelde levering. Volgens de Duitse Belastingdienst is er echter geen sprake van een vrijgestelde levering omdat Atlantic als afnemer geen btw-identificatienummer van de lidstaat van bestemming of van een andere lidstaat had gebruikt. De Duitse rechter heeft prejudiciële vragen in deze zaak gesteld.

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het EU-recht zich er niet tegen verzet dat de Belastingdienst van een lidstaat slechts vrijstelling verleent voor een ICL als de leverancier het btw-identificatienummer van de afnemer opgeeft. Het HvJ EU stelt hierbij wel als voorwaarde dat deze vrijstelling niet louter wegens niet-naleving van deze verplichting wordt geweigerd wanneer de leverancier dit identificatienummer niet kan opgeven en bovendien aanwijzingen verstrekt waaruit op afdoende wijze kan blijken dat de afnemer een belastingplichtige is die bij de betrokken handeling als zodanig handelt.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

6

Gerelateerde artikelen