X neemt op 1 september 2012 een zonne-energie-installatie in gebruik. Hierbij wordt € 830 aan btw in rekening gebracht. Naar aanleiding van de conclusie van A-G Sharpston in de Fuchs-zaak (V-N 2013/19.22), verzoekt X op 8 maart 2013 om als btw-ondernemer te worden geregistreerd. De inspecteur voldoet aan dit verzoek en reikt een btw-aangiftebiljet uit over het tijdvak 1 september 2012 - 31 december 2012. De inspecteur stelt daarbij dat de aangifte voor 6 mei 2013 binnen moet zijn. X dient de aangifte vervolgens op 7 april 2013 in, en verzoekt daarin per saldo om teruggaaf van € 810. De inspecteur wijst het verzoek af, omdat X volgens hem geen btw-ondernemer is. Hof Amsterdam oordeelt dat X uiterlijk op 31 januari 2013 een verzoek om teruggaaf van de btw had moeten indienen. Nu X het verzoek pas op 8 maart 2013 heeft ingediend, is het verzoek te laat ingediend. De inspecteur heeft dan ook terecht geweigerd om de btw terug te geven. Aan een en ander doet volgens het hof niet af dat X de aangifte heeft ingediend binnen de door de inspecteur gestelde termijn. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal IJzerman concludeert dat X tijdig aangifte heeft gedaan. Volgens de A-G heeft de inspecteur namelijk, door te eisen dat de aangifte voor 6 mei 2013 binnen moet zijn, uitstel voor het doen van aangifte verleend aan X. De A-G wijst er hierbij op dat de inspecteur een termijn voor het doen van aangifte heeft gesteld, die langer is dan de wettelijke termijn. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 17
Wet op de omzetbelasting 1968 7