De heer X wint op 31 december 2004 € 20.000.000 in de staatsloterij. In geschil is of de inspecteur de prijs bij X terecht rekent tot de rendementsgrondslag aan het einde van 2004. Volgens X heeft hij de prijs pas op 4 januari 2005 door middel van bijschrijving op zijn rekening gekregen en kon hij deze in 2004 nog niet rendabel maken. Rechtbank Breda oordeelt echter dat de wetgever bewust heeft afgezien van een nadere verfijning op grond van het moment van verkrijgen van bezittingen. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat vanaf het moment van bekendmaking van de trekkingsuitslag het lot een waarde in het economische verkeer heeft die in beginsel gelijk is aan de waarde van de prijs. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de mogelijkheid om de prijs op te eisen bepalend is voor de waarde in het economische verkeer en dat de directe beschikbaarheid niet van belang is. Het box 3 vermogen omvat alle objecten die worden verondersteld op zodanige wijze te kunnen worden belegd dat van hun waarde 4% rendement kan worden getrokken. Op grond van deze fictie kan de prijs dus in de heffing worden betrokken. Ambsthalve overweegt de A-G nog dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige heffing een vermogensuithollend, confiscatoir karakter heeft, noch dat zij op zodanige onevenwichtige wijze omgaat met de belangen van de overheid en de contribuabelen dat de wetgever de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid heeft overschreden. Art. 1 Eerste Protocol EVRM is dus ook niet geschonden. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Lees ook het thema Box 3.