Belanghebbende, X (25%), C (25%) en A (50%) houden de aandelen in B bv. B bv houdt onder andere een 100% belang in de Russische vennootschap E. In 2012 verslechtert de relatie tussen C enerzijds en X en A anderzijds. Uiteindelijk wordt C ontslagen als bestuurder van B bv. In 2013 richten X en A de Belgische vennootschap K op. X houdt 25% van de aandelen K en A 75%. K verkrijgt eerst de aandelen F en daarna verkoopt B bv de aandelen E aan F voor € 6,8 mln. Naar aanleiding van een onderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2013 op aan X. Volgens de inspecteur heeft bij de verkoop van de aandelen E namelijk een winstuitdeling plaatsgevonden van € 3,7 mln. Hij stelt dat de waarde in het economische verkeer van de aandelen E ten tijde van de verkoop minimaal op € 23,2 mln moet worden gesteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur terecht een winstdeling bij X in aanmerking heeft genomen in verband met de verkoop van de aandelen in het Russische E. De winstuitdeling bedraagt volgens het hof echter niet € 3,7 mln maar € 2,8 mln. Het hof overweegt daarbij dat X niet aannemelijk maakt dat de overeengekomen prijs van € 6,8 mln zakelijk was. De prijs is (veel) te laag in verhouding tot de waarde van de aandelen E. Bij gebrek aan andere gegevens gaat het hof uit van de (zichtbaar) intrinsieke waarde van E op 31 december 2011 van € 19,3 mln en vermindert de navorderingsaanslag dienovereenkomstig.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.19
Wet inkomstenbelasting 2001 4.6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 april