In een civiele procedure vordert belanghebbende, X, een bedrag van € 1.485.000 van haar ex-echtgenoot, omdat zij stelt te zijn benadeeld door de verkoop tegen een te lage prijs van de tot de huwelijksgemeenschap behorende aandelen door haar ex-echtgenoot in het jaar 2008. Uiteindelijk wijst Hof Leeuwarden in het jaar 2012 in de civiele procedure de door X ingestelde vordering af. Op 31 december 2011 heeft de inspecteur aan X een aanslag ib/pvv 2008 opgelegd waartegen X in beroep komt. In geschil is of de inspecteur in het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen terecht een vordering van X op haar ex-echtgenoot heeft opgenomen. De inspecteur heeft deze vordering van € 1.485.000 voor de helft (op 1 waardepeildatum) meegenomen. Rechtbank Noord-Nederland is van mening dat de inspecteur de vordering van X op haar ex-echtgenoot ten onrechte tot de grondslag van box 3 heeft gerekend. Met de kennis achteraf dat de vordering door het hof is afgewezen, en de omstandigheid dat de vordering steeds werd betwist door de ex-echtgenoot, moet op het waarderingstijdstip, 31 december 2008, rekening worden gehouden. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.19
Lees ook het thema Box 3.