Het HvJ EU oordeelt dat de Duitse rechter moet vaststellen op welk moment Magdeburger Mühlenwerke een wettelijke aanspraak op de steun heeft verworven.

Magdeburger Mühlenwerke GmbH exploiteert in de nieuwe Duitse deelstaten een maalderij. Zij verzoekt op 10 september 1999 om toekenning van een investeringspremie van circa DM 5,9 mln voor investeringen die zij in 1998 heeft gedaan. De Duitse fiscus kent slechts een investeringspremie van DM 1,9 mln toe, omdat vanaf 3 september 1998 geen investeringspremies meer mocht worden toegekend voor onder andere investeringen met betrekking tot de productie van meel. Magdeburger Mühlenwerke stelt dat zij wel recht heeft op de premie, omdat zij haar investeringsbeslissing vóór 3 september 1998 had genomen. De Duitse rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat het verbod om na 2 september 1998 steun te verlenen voor investeringen met betrekking tot de productie van meel, onvoorwaardelijk is. Vervolgens overweegt het HvJ EU dat het tijdstip waarop de investeringspremie is toegekend, het tijdstip is waarop Magdeburger Mühlenwerke krachtens de toepasselijke Duitse regeling een wettelijke aanspraak op de steun verwerft. Het HvJ EU wijst er verder nog op dat het verbod geen gevolgen heeft voor de betaling van de steun – als deze tijdig is aangevraagd – omdat niet is vereist dat reeds verleende steun wordt teruggevorderd. De Duitse rechter moet het tijdstip vaststellen waarop de investeringspremie is toegekend.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Tweede Kamer), Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 12 april

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen