Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de eventuele hogere BPM-druk door een tariefverhoging geen schending van het gelijkheidsbeginsel of art. 110 VWEU is.

X bv doet in februari 2017 BPM-aangifte ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto uit Duitsland. De auto is geproduceerd in 2015 en heeft in Duitsland een datum eerste toelating van 11 januari 2016. In de aangifte is het tarief van 2016 toegepast. X bv stelt later dat het tarief van 2015 moet worden toegepast. Bij zes referentievoertuigen die ook een datum eerste toelating hebben in de eerste twee maanden van 2016 zou namelijk ook het tarief van 2015 zijn toegepast. Volgens Rechtbank Den Haag is niet aannemelijk dat de auto reeds in 2015 (in Duitsland) op kenteken is gezet en vervolgens in 2016 op naam is gesteld. De auto valt daarmee niet onder de tegemoetkoming van art. 16a Wet BPM 1992. Vanwege de eerste toelating van 2016 is terecht het tarief van dat jaar toegepast. X bv gaat in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de eventuele hogere BPM-druk door een tariefverhoging geen schending van het gelijkheidsbeginsel of art. 110 VWEU is. Bovendien is door de inspecteur op de zitting onweersproken gesteld dat de referentievoertuigen voor het BPM-tarief niet vergelijkbaar zijn. Vanwege de eerste toelating in januari 2016 geldt het BPM-tarief van dat jaar (art. 10b Wet BPM 1992). Het beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16a

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 4 juni

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen