X sluit in het jaar 2003 een doorlopend krediet af bij een bank. De daarop betrekking hebbende rente, € 1860,15, trekt X in zijn aangifte ib/pvv 2010 als eigenwoningrente af. Ook claimt X, voor de vier kwartalen in 2010, aftrek voor kosten van levensonderhoud voor zijn in 1985 geboren dochter die niet tot zijn huishouden behoort. De inspecteur weigert de renteaftrek en accepteert alleen de aftrek voor kosten van levensonderhoud voor het derde kwartaal. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is de renteaftrek ten onrechte geweigerd. Voor het jaar 2011 heeft de inspecteur de rente bij het vaststellen van de aanslag ook niet in aftrek toegelaten. In de bezwaarprocedure schrijft de inspecteur op 9 juni 2015 aan X: "U heeft aangetoond dat het doorlopende krediet is aangewend voor de eigen woning, derhalve is de aftrek van de rente ad € 1850 verleend." Volgens het hof heeft de inspecteur met deze brief bij X het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij het krediet zou aanmerken als een schuld die behoort tot de eigenwoningschuld. De omstandigheid dat die brief betrekking heeft op het jaar 2011 doet daaraan niet af, nu de beoordeling of een schuld behoort tot de eigenwoningschuld voor deze jaren niet verschilt. In zoverre is het hoger beroep gegrond. Ten aanzien van de onderhoudskosten beslist het hof dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijdrage die X in het derde kwartaal 2010 aan zijn dochter heeft betaald, bestemd was voor haar levensonderhoud, ook in de andere kwartalen van het jaar. Op dit punt is het hoger beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a
Wet inkomstenbelasting 2001 6.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 5 juli