Mevrouw X heeft niet-aangeboren hersenletsel, waardoor visuele en auditieve prikkels onvoldoende worden gefilterd. Aangezien dit in hoge mate een negatieve invloed op haar denken en handelen heeft, maakt X gebruik van een bestelauto. Volgens een schriftelijk advies van een arts is er voor X een medische noodzaak tot het gebruik van de eigen auto voor alle vervoer. In geschil is of de inspecteur het verzoek om toepassing van het verlaagde bestelauto-tarief (art.24a Wet MRB 1994) terecht heeft afgewezen. Volgens de inspecteur moet de auto namelijk zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een omvangrijk of zwaar hulpmiddel ten behoeve van die persoon. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat haar geval feitelijk en rechtens gelijk is aan dat van een gehandicapte die voor het vervoer van een rolstoel afhankelijk is van een bestelauto. Uit de verklaring van haar arts blijkt namelijk niet dat zij is aangewezen op een bestelauto, doch slechts dat zij is aangewezen op een eigen auto. Ook uit de verklaring van haar psycholoog blijkt niet zonder meer dat X door haar beperking is aangewezen op een bestelauto. Van gelijke gevallen is dus geen sprake. Hoewel ook andere ruimere wettelijke maatregelen denkbaar zijn voor gehandicapten, is de keuze van de wetgever niet van elke redelijke grond ontbloot. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die hem op fiscaal gebied toekomt, is het tarief niet in strijd met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 24a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 november