Aan de heer X is op 2 mei 2019 meegedeeld dat de Hoge Raad op 10 mei 2019 in zijn zaak (19/01526) uitspraak zal doen. Op 10 mei 2019 wraakt X twee van de betreffende raadsheren, zijnde A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools. Op 10 mei 2019 is de uitspraak aanvankelijk toch in het openbaar uitgesproken. Nadat echter was gebleken dat het wrakingsverzoek voorafgaand aan de uitspraak was ingekomen, is deze uitspraak – in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek – weer ingetrokken. X stelt dat de raadsheren contact hebben met bij Hof Den Haag gewraakte raadsheren en dat zij samenwerken als docenten bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB).
De Hoge Raad wijst het wrakingsverzoek af omdat er geen aanwijzing is dat de raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren. De enkele omstandigheid dat de gewraakte raadsheren, evenals de raadsheren van Hof Den Haag, als docent zijn betrokken bij de beroepsopleiding van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, wijst daar namelijk niet op. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 september 2010, 09/00171, NJ 2010/520, RvdW 2010/1109, NJB 2010, 1836).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 29
Algemene wet bestuursrecht 8:15