Hof Arnhem oordeelt dat sprake is van aan A verstrekte geldleningen en dat deze onder het regime van de Wet IB 1964 in de onbelaste vermogenssfeer vallen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende (X) sluit in 1985 een samenwerkingsovereenkomst met A. Gedurende drie maanden verricht belanghebbende werkzaamheden voor A. Nadat deze samenwerking eind 1985 is beëindigd, dagvaardt belanghebbende A. De rechtbank stelt belanghebbende in het gelijk en veroordeelt A om een bedrag aan belanghebbende te betalen en om enkele bescheiden aan hem af te geven. In zijn IB-aangifte over het jaar 2006 verantwoordt belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 162.560. Hij voert hierbij een verlies van € 180.000 op dat volgens belanghebbende als kosten in aftrek kan worden gebracht. De kosten zien op de vordering die belanghebbende op A heeft. De inspecteur accepteert deze aftrekpost niet. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende er niet in slaagt aan te tonen dat de kosten verband houden met een eerdere bron van inkomen dan wel dat de inkomsten eerder in de IB-heffing zijn betrokken. Ten aanzien van de vordering die belanghebbende op A heeft, stelt de rechtbank vast dat een deel betrekking heeft op aan A uitgeleende bedragen in verband met de deelname aan een project. Aangezien deze vermogensbestanddelen tot belanghebbendes privévermogen behoorden, kunnen zij niet worden aangemerkt als een bron van inkomen en zijn zij ook niet terug te leiden tot een bron van inkomen. Ten aanzien van de vordering in verband met de voor A verrichte werkzaamheden wijst de rechtbank er op dat belanghebbende reeds aanstonds wist dat deze vordering op A oninbaar was. Deze vordering heeft volgens de rechtbank dan ook nooit tot belanghebbendes (genoten) inkomen behoord. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Arnhem (MK I, 5 juni 2012, 11/00815) oordeelt dat sprake is van aan A verstrekte geldleningen en dat deze onder het regime van de Wet IB 1964 in de onbelaste vermogenssfeer vallen. Vervolgens geeft het hof aan dat een verlies op een vordering wegens oninbaarheid onder de Wet IB 1964 fiscaal niet in aanmerking kan worden genomen, omdat dit verlies in de onbelaste vermogenssfeer wordt geleden. De door belanghebbende geclaimde aftrek – als negatief resultaat uit overige werkzaamheden – kan volgens het hof onder de Wet IB 2001 dan evenmin worden gehonoreerd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.94

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 mei

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen