A is sinds 1 januari 1996 in loondienst van belanghebbende, X bv. De aandelen van X bv zijn indirect, via de Zweedse vennootschap C, in handen van de Zweedse overheid. In een arbeidsovereenkomst uit 2001 is een riante ontslagvergoeding voor A opgenomen. Deze is een doorn in het oog van C. In 2009 accepteert A een nieuwe functie binnen het concern, en wordt een nieuwe arbeidsovereenkomst van kracht. De oude arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. A doet afstand van de riante ontslagvergoeding. Hij ontvangt hiervoor € 700.000. In geschil is of sprake is van ontslag en of de stamrechtvrijstelling van toepassing is.
Hof Arnhem (MK I, 28 augustus 2012, 11/00545, V-N 2012/58.1.3) oordeelt dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan X bv juridisch zou zijn gehouden om de vergoeding te verstrekken. Volgens het hof is in de arbeidsovereenkomst uit 2001 overeengekomen dat de ontslagvergoeding zou worden betaald bij onvrijwillig, A niet verwijtbaar, ontslag. Het hof overweegt vervolgens dat – nu A geen juridisch afdwingbare rechten had om de vergoeding af te dwingen – er andere overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het verstrekken van de vergoeding. Volgens het hof is sprake van een aan A verstrekte incentive om tot een nieuwe arbeidsovereenkomst te komen. De stamrechtvrijstelling is daarom niet van toepassing. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 11