Gemeente Y verbouwt in 2007 en 2008 een pand tot een sociaal-cultureel centrum. Met ingang van 1 januari 2009 huurt belanghebbende, X, het verbouwde pand van Y. Bij de verhuur verklaart X dat zij het pand gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat. X en Y opteren daarom voor belaste verhuur. X gebruikt het pand voor verschillende doeleinden en stelt delen ter beschikking aan diverse instellingen. X verzoekt vervolgens om teruggaaf van € 200.613 aan btw. De inspecteur verleent echter slecht een teruggaaf van € 65.762.
Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van één hoofdprestatie, nl. de verhuur van een onroerende zaak. De rechtbank verwerpt daarmee het standpunt van X dat niet de verhuur van het pand aan de gebruikers voorop staat, maar dat er sprake is van een samenstel van belaste diensten. Volgens de rechtbank verricht X namelijk één hoofdprestatie met enkele bijkomende diensten, waarbij de hoofdprestatie moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat niet kan worden geopteerd voor belaste verhuur van de ruimten die aan Y, de muziekvereniging en een kunstvereniging zijn verhuurd. Aangezien dit tot gevolg heeft dat X ten minste 46% van de onroerende zaak niet gebruikt voor doeleinden die tot aftrek van voorbelasting leiden, kan X de door Y in rekening gebrachte btw niet in aftrek brengen.