X bv verzoekt over heel 2019 om teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur verleent teruggaaf over de maanden januari tot en met april, maar concludeert na een boekenonderzoek dat de onderliggende inkoopfacturen vals zijn en legt naheffingsaanslagen op. X gaat in beroep. In geschil is of de inspecteur terecht navordert en de bezwaren over mei tot en met december 2019 terecht niet ontvankelijk verklaart.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de vereiste aangiftes niet zijn gedaan over het tijdvak januari tot en met april 2019 aangezien de aangegeven bedragen aanzienlijk lager zijn dan de werkelijk verschuldigde belasting. Er is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. X bv slaagt er niet in aannemelijk te maken dat de gefactureerde diensten daadwerkelijk zijn verricht. Verder oordeelt de rechtbank dat de inspecteur de bezwaren over juli tot en met oktober 2019 ten onrechte niet ontvankelijk verklaart. De bezwaren over juli en augustus verklaart de rechtbank op andere gronden alsnog ongegrond. De rechtbank draagt de inspecteur op over de tijdvakken september en oktober opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Het beroep is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:72
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag