Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de vordering in 2013 niet kan afwaarderen. De vordering was in 2011 namelijk al niet meer volwaardig.
Belanghebbende, X, en zijn partner, A, houden de aandelen in C bv. C bv richt in 2007 het Duitse D GmbH op. Deze vennootschap exploiteert een onderneming in bruidsmode accessoires. X verstrekt, via C bv, leningen aan D GmbH. D GmbH gaat in 2011 failliet. In zijn IB-aangifte 2011 waardeert X de lening op C bv af. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een onzakelijk lening, en accepteert de afwaardering niet. X maakt hiertegen geen bezwaar. In zijn IB-aangifte 2013 waardeert X de vordering wederom af. De inspecteur staat de afwaardering ook deze keer niet toe.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de vordering in 2013 niet kan afwaarderen. Volgens de rechtbank was de vordering namelijk in 2011 al niet meer volwaardig. Vervolgens merkt de rechtbank op dat als de lening al zakelijk zou zijn, dit slechts gevolgen zou kunnen hebben voor de IB-aanslag 2011, maar dat die aanslag al onherroepelijk vaststaat. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 23 november