Belanghebbende (X) en haar echtgenoot (Y) houden de aandelen in A bv. A bv houdt de aandelen in B bv. Op 30 november 2007 verkoopt A bv de aandelen B bv voor € 1 aan Z, de zoon van belanghebbende en Y. Y leent op 14 december 2007 € 100.000 aan B bv. Belanghebbende en Y waarderen de lening per 31 december 2007 af met € 75.000 en brengen ieder € 37.500 ten laste van hun inkomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur staat de aftrek echter niet toe.
Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende bij de geldverstrekking een debiteurenrisico liep dat een derde niet zou hebben genomen. Verder geeft de rechtbank aan dat belanghebbende het onzakelijke debiteurenrisico slechts heeft aanvaard vanwege de familierelatie met Z en zijn aandeelhoudersrelatie met B bv en dat hij de bedoeling had het belang van hen te dienen. Het gelijk is aan de inspecteur.