X adviseert Nederlandse bedrijven over de mogelijkheden om zich in Bulgarije te vestigen. Verder bemiddelt zij ook tussen Bulgaarse en Nederlandse bedrijven. Volgens X vormen de activiteiten die zij in dit verband uitvoert een onderneming. Naar aanleiding van een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de IB-aangiften van X. De inspecteur is namelijk van mening dat er geen sprake is van een bron van inkomen.
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt op welke wijze zij voldoende inkomsten kan verwerven met haar activiteiten. Het hof stelt daarbij vast dat X niet aannemelijk maakt dat zij een businessplan heeft opgesteld. Verder is het onvoldoende dat X de intentie had om een ‘managementfee aan investeerders te vragen voor het managen van een portefeuille'. Daarbij wijst het hof er op dat niet aannemelijk is geworden:
dat er personen zijn geweest die geld in het project van X hebben willen investeren;
dat die investeerders een ‘managementfee' zouden hebben willen betalen, en
dat die (mogelijke) fee voldoende zou zijn geweest om de kosten van X te dekken.
X heeft volgens het hof dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat er in 2010 of 2011 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.3