Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv geen recht heeft op teruggaaf van de btw. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen over en weer vorderingen hebben prijsgegeven, en dat daarnaast expliciet is bepaald dat er over en weer niets meer te vorderen is.

Op 25 augustus 2008 brengt belanghebbende, X bv, € 490.000 in rekening aan A bv. Dit is inclusief € 78.000 aan btw. Naar aanleiding van een geschil over de verschuldigdheid van de factuur, wordt in augustus 2015 een vaststellingsovereenkomst opgesteld. X bv verzoekt vervolgens op 11 november 2015 om teruggaaf van € 78.000 aan btw, omdat de factuur niet is betaald. In februari 2016 wordt een definitieve vaststellingsovereenkomst gesloten. De inspecteur weigert om de btw-teruggaaf te verlenen.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv geen recht heeft op teruggaaf van de btw. De rechtbank wijst er daarbij op dat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen over en weer vorderingen hebben prijsgegeven, en dat daarnaast expliciet is bepaald dat er over en weer niets meer te vorderen is. Voor de btw wordt de vordering dan geacht te zijn voldaan. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 31

Wet op de omzetbelasting 1968 29

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 20 november

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen