Hof Amsterdam oordeelt dat door mevrouw X tijdig bezwaar is gemaakt tegen de definitieve IB-aanslag zodat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en de rechtbank haar beroep in zoverre ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het bezwaar was echter enkel gericht tegen de aangekondigde verrekening, zodat het kennelijk ongegrond is.
Aan mevrouw X is op 15 november 2013 de voorlopige IB-aanslag over 2012 opgelegd. Hieruit volgt een teruggaaf van € 1086. X ontvangt apart bericht dat deze teruggaaf wordt uitbetaald of verrekend door de ontvanger van de Belastingdienst/Oost. Op 4 december 2013 bevestigt X de ontvangst van dit bericht, waarin ze stelt de teruggaaf nog niet te hebben ontvangen. Op 1 juli 2014 gaat X in beroep bij de Rechtbank Amsterdam. De rechtbank stuurt dit door naar de Rechtbank Noord-Holland. Op 14 april 2015 wordt de definitieve aanslag, alsmede een verzuimboete van (uiteindelijk) € 49 wegens het niet tijdig doen van de aangifte opgelegd. Op 10 augustus 2015 stuurt de rechtbank het beroep als bezwaarschrift door naar de inspecteur, omdat niet duidelijk is of met betrekking tot de definitieve aanslag de bezwaarprocedure al was doorlopen. Op 13 april 2016 stelt X de inspecteur in gebreke wegens het uitblijven van een uitspraak. Volgens Rechtbank Noord-Holland had het beroep ook ten aanzien van de voorlopige aanslag doorgezonden moeten worden naar de inspecteur. In casu wordt de bezwaarprocedure op verzoek van partijen overgeslagen (art. 7:1a Awb). Het beroep inzake de voorlopige aanslag wordt vervolgens wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de definitieve aanslag was prematuur en is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ondanks dat de inspecteur uiterlijk op 22 september 2015 op het bezwaar inzake de definitieve aanslag had moeten beslissen, is de inspecteur geen dwangsom verschuldigd. Het bezwaar was namelijk kennelijk niet-ontvankelijk. X stelt in hoger beroep onweersproken dat op 22 april 2015 bezwaar is aangetekend tegen de definitieve aanslag. Volgens de inspecteur is de teruggaaf inmiddels verrekend met de door X terug te betalen toeslagen.
Hof Amsterdam oordeelt dat door X wel tijdig bezwaar is gemaakt tegen de definitieve aanslag zodat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en de rechtbank het beroep in zoverre ten onrechte ongegrond heeft verklaard. In plaats van terugwijzing wordt op verzoek van X inhoudelijk beslist op hetgeen door X in het kader van het bezwaar naar voren is gebracht. Er wordt overwogen dat het bezwaar enkel is gericht tegen de aangekondigde verrekening, zodat het kennelijk ongegrond is. Hierdoor is de inspecteur ook geen dwangsom verschuldigd. De belastingrechter is niet bevoegd om te beslissen op de grieven van X ten aanzien van de verrekening van de teruggaaf. Hiervoor moet X zich namelijk wenden tot de civiele rechter. Het beroep van X is deels gegrond. X krijgt vanwege haar reiskosten een proceskostenvergoeding van € 12,90 en de inspecteur moet de griffierechten van in totaal € 170 vergoeden.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:71
Algemene wet bestuursrecht 7:14
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Algemene wet bestuursrecht 7:1a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Invordering
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 7 januari