Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank voor beide samenhangende zaken – de voldoening en de naheffing van BPM – terecht heeft volstaan met één immateriële schadevergoeding. De proceskostenvergoeding is terecht gematigd tot € 200. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

X bv doet in 2013 BPM-aangifte voor een VW en voldoet € 7110. Later volgt een naheffing van € 1026. Het bezwaar tegen de voldoening is volgens de inspecteur niet-ontvankelijk. Ambtshalve volgt wel een teruggaaf van € 358, omdat per abuis niet de juiste datum eerste toelating voor de koerslijst is toegepast. Na bezwaar is de aanslag vernietigd. Rechtbank Noord-Holland kent een immateriële schadevergoeding toe van € 3500 en een proceskostenvergoeding van € 200. X bv gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam (V-N Vandaag 2021/1955) oordeelt dat de rechtbank voor beide samenhangende zaken – de voldoening en de naheffing – terecht heeft volstaan met één immateriële schadevergoeding (vgl. HR 3 april 2020, 19/00744, V-N 2020/17.16). De proceskostenvergoeding is terecht gematigd tot € 200, omdat haar gemachtigde in de zeer vele BPM-zaken steeds weer dezelfde zuiver juridische geschilpunten herhaalt. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen