Belanghebbende, X, heeft een groothandel in danssportbenodigdheden en leidt tevens een organisatie- en adviesbureau in onder meer beveiligingswerkzaamheden. Daarnaast werkt zij deeltijd in loondienst. Na een onderzoek legt de inspecteur X een navorderingsaanslag IB/PVV 2004 op waarbij onder meer wordt gecorrigeerd de door X geclaimde zelfstandigenaftrek en de aftrek van kosten van een werkruimte in huis.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 1 oktober 2013, BK 11/00230, V-N Vandaag 2013/2200) oordeelt dat de inspecteur terecht via navordering een aantal aftrekposten heeft gecorrigeerd bij X. De kosten van de werkruimte thuis zijn niet aftrekbaar nu X niet aannemelijk maakt dat zij haar inkomsten hoofdzakelijk verwerft in of vanuit deze ruimte. Evenmin maakt X aannemelijk dat zij in 2004 recht heeft op een aftrekpost van € 3000 voor apparatuur die zij in 2002 in privé voor € 5500 heeft aangeschaft. Nu X ook niet bewijst dat zij voldoet aan het grotendeelscriterium van art. 3.6 lid 1 Wet IB 2001, heeft zij evenmin recht op zelfstandigenaftrek en meewerkaftrek. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.16 lid 1-b