Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt onder verwijzing naar de (nog niet gepubliceerde) procedure van de betrokken BV dat het door de inspecteur gestelde (kern)feit dat de feitelijke leiding vanuit Nederland werd uitgeoefend niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan. Aan de adviseur wordt in het kader van de rechtmatigheid van de boete het voordeel van die twijfel gegund.

X NV verricht belastingadviesdiensten voor een klant, die via een administratiekantoor indirect enig aandeelhouder is van Y1 BV. Deze BV verkoopt in 2009 haar dochters voor circa € 22.500.000. Op advies van X NV verplaatst de klant Y1 BV in 2010 naar Curaçao. Aldaar is door Y1 BV een nieuwe BV, Y2 BV, opgericht. In april 2010 verkoopt Y1 BV haar financiële activa van € 22.476.630 aan een stichting familiefonds, die de koopsom schuldig blijft. Over de schuld wordt jaarlijks 4,25% rente betaald. De stichting is gevestigd op het woonadres van de klant in Nederland en hij is haar bestuurder. Y1 BV stort haar vordering op de stichting op nieuw uitgegeven aandelen van Y2 BV. Een op Curaçao gevestigde trustkantoor is door de klant aangesteld als statutair bestuurder van de BV's. De inspecteur stelt na een boekenonderzoek bij Y2 BV dat zij in Nederland is gevestigd en hier VPB-plichtig is. In geschil is of aan X NV over 2013 terecht een medeplegersboete van € 50.000 is opgelegd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt onder verwijzing naar de (nog niet gepubliceerde) procedure van Y2 BV dat het door de inspecteur gestelde (kern)feit dat de feitelijke leiding vanuit Nederland werd uitgeoefend niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan. Dit oordeel werkt door naar de onderhavige procedure. De inspecteur toont niet overtuigend aan dat X NV – opzettelijk of grofschuldig – wist dat de feitelijke leiding van Y2 BV in Nederland werd uitgeoefend en daarmee een fiscaal delict pleegde. Aan X NV wordt in het kader van de rechtmatigheid van de boete het voordeel van die twijfel gegund. De boete wordt vernietigd. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt zij een immateriële schadevergoeding van € 3000. De inspecteur moet het griffierecht aan haar vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 2998 betalen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Kantoren, Internationaal belastingrecht

Editie: 10 september

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

1247

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen