Belanghebbende, X, wordt in maart 2010 weduwnaar. X heeft twee kinderen die geboren zijn in 2001 en 2003. In 2010 neemt X in totaal 468 uur aan ouderschapsverlof op. In de aangifte IB 2010 maakt X aanspraak op ouderschapsverlofkorting, maar de inspecteur kent die niet toe. De korting bedraagt namelijk maximaal de terugval in het loon, maar X's loon is in 2010 met ruim € 10.000 toegenomen ten opzichte van dat in 2009. X gaat in beroep en stelt dat het door hem ontvangen nabestaandenpensioen bij het bepalen van het maximum van de ouderschapsverlofkorting niet moet worden meegenomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden is het echter met rechtbank Gelderland eens dat de ouderschapsverlofkorting terecht op nihil is vastgesteld. Het hof overweegt dat de ouderschapsverlofkorting als doel heeft om belastingplichtigen die ervoor kiezen om ouderschapsverlof op te nemen te compenseren voor de terugval in loon. Aan X kan worden toegegeven dat het, gelet op dit doel, verdedigbaar is dat als loon wordt beschouwd het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, zijnde de onmiddellijke tegenprestatie voor verrichte arbeid. Mogelijk dat de wetgever, zo hij met de onderhavige situatie bekend zou zijn, het desbetreffende artikellid zou aanpassen zoals hij bij andere regelingen heeft gedaan, doch de belastingrechter kan niet op deze mogelijkheid vooruitlopen, aldus het hof. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14b
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 12 augustus