Deze BTW-teruggaafregeling ziet op een oninbare vordering, waarbij de ondernemer wel al de in die vordering begrepen BTW heeft afgedragen, terwijl hij die van de afnemer niet zal ontvangen. De afnemende ondernemer op zijn beurt betaalt de vordering met de daarin begrepen BTW niet, maar heeft de niet-betaalde BTW wel in aftrek gebracht. Wanneer een afnemer niet betaalt, kan bij de leverende ondernemer een liquiditeitsprobleem ontstaan. Ondernemers kunnen daarom teruggaaf krijgen van in een vordering begrepen BTW in ieder geval wanneer na één jaar nog niet is betaald. Als de teruggaaf is verleend en daarna wordt de vordering alsnog betaald, dan moet de ondernemer een correctie aanbrengen.
De keerzijde van de teruggaaf is dat de afnemende ondernemer het bedrag van de BTW dat is begrepen in de niet-betaalde vordering en dat door hem reeds in aftrek is gebracht, moet terugbetalen. Een verkorting van de termijn van één jaar zou leiden tot snellere teruggaven bij niet-betaling en noodzakelijkerwijs ook tot snellere verschuldigdheid bij de niet betalende afnemer. De staatssecretaris verwacht dat dan wel het aantal correcties achteraf op de bedragen van de teruggaaf en de nieuwe verschuldigdheid bij de betrokken ondernemers toeneemt.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 24 september