Rechtbank Noord-Nederland beslist dat parkeren bij een attractiepark een zelfstandige prestatie is. Hiervoor geldt het algemene BTW-tarief. Bezoekers komen niet uitsluitend per auto, met name vanwege het naastgelegen vakantiepark. Voor bezoekers houdt het parkeren ook geen verband met het verblijf in het attractiepark.

Belanghebbende exploiteert een attractiepark. Het park is voor ruim de helft van de ruimte overdekt en richt zich vooral op kinderen van twee tot negen jaar. Naast toegang tot het park kunnen bezoekers tegen betaling parkeren bij het park. Naast het attractiepark ligt een vakantiepark, waar volgens twee enquêtes tussen de 20 en 40% van de bezoekers vandaan komen. Voor deze bezoekers is er geen noodzaak om per auto te komen. De overige bezoekers komen volgens deze enquêtes 94 tot 98% van de bezoekers per auto. Met openbaar vervoer is het park niet goed bereikbaar.

Rechtbank Noord-Nederland beslist dat de parkeergelegenheid als zelfstandige dienst moet worden aangemerkt. Het parkeren van de auto houdt uitsluitend verband met de wijze van het bereiken van het park en niet met het verblijf in het park. Er is niet uitsluitend sprake van bezoekers die met de auto komen. De bezoekers vanuit het naastgelegen vakantiepark moeten als ‘gewone’ bezoekers worden meegeteld. Er is daarmee sprake van een vergelijkbare situatie als in HR 7 mei 2021 (V-N 2021/21.13). Het bieden van parkeergelegenheid valt dan ook onder het algemene BTW-tarief.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 9

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 10 augustus

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen