Advocaat-generaal Wattel concludeert dat, zolang geleverd noch betaald is, de betalingsverplichting en het recht op levering rechtstreeks en onverbrekelijk tegenover elkaar staan. X bv kan het ongerealiseerde valutaverlies niet in aftrek brengen.

X bv koopt in november 2014 voor $ 8.050.000 een vliegtuig. De aanbetaling bedraagt $ 2.050.000. Het restant van de koopsom is verschuldigd op het moment van levering van het vliegtuig. De levering vindt plaats in 2015 en de resterende koopsom wordt in april 2015 voldaan. X bv hanteert de euro als functionele valuta. Het vliegtuig wordt ultimo 2014 op de fiscale balans opgenomen voor een bedrag van € 6.430.000 ($ 8.050.000 x de omrekenkoers op het moment van aankoop). Daarnaast neemt X bv, op het moment van aankoop van het vliegtuig, voor de resterende koopsom ($ 6 mln), een betalingsverplichting van € 4.793.000 op. Deze verplichting bedraagt eind 2014, door de stijging van de dollar, € 4.958.000. X bv brengt zodoende een niet-gerealiseerd valutaverlies van € 165.000 in aftrek. De inspecteur is van mening dat het valutaverlies onmiddellijk en onlosmakelijk samenhangt met de aankoop van het vliegtuig en als onderdeel van de kostprijs moet worden geactiveerd. Hof Den Haag oordeelt dat het in strijd met goed koopmansgebruik is om het ongerealiseerde valutaverlies in aftrek te brengen. Het gelijk is aan de inspecteur. X bv gaat in cassatie en stelt dat volgens het realiteitsbeginsel het ongerealiseerde valutaverlies en een even grote ongerealiseerde valutawinst niet in samenhang beschouwd hoeven te worden.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat zolang geleverd noch betaald is, de betalingsverplichting en het recht op levering rechtstreeks en onverbrekelijk tegenover elkaar staan. X bv kan dan kiezen voor balanswaardering tegen de omrekenkoers van de dag van bestelling, maar zij moet dan ook haar recht op levering op datzelfde bedrag stellen. Ook een eventuele andere waardering (tegen eindejaarskoers) beïnvloedt alleen maar het balanstotaal, niet het fiscale resultaat. De A-G merkt verder nog op dat de zaak niet zozeer gaat over samenhangende waardering, maar over kostprijsbepaling. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van X bv.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 10 augustus

21

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen