Belanghebbende, de heer X, is directeur-grootaandeelhouder van diverse bv's. De bv's houden zich bezig met de bouw van nieuwe woningen. In het verleden heeft X zich jegens de bank borg gesteld voor één van de bv's voor f 100.000 (€ 45.378). Later is X jegens de bank een borgstelling aangegaan van f 400.000 (€ 181.512). In 2001 verbindt X zich jegens de bank als (mede) hoofdelijk schuldenaar voor de schulden van de bv's. In 2005 en 2006 leent X grote bedragen uit aan twee bv's. Alle bv's zijn inmiddels failliet. In 2008 is de vordering van de bank op X bijna € 800.000. In dat jaar verkoopt de bank de vordering aan een derde (de heer K). In 2010 komt de inspecteur er achter dat X een loods bij zijn eigen woning aan zijn bv's verhuurde en dat hij de inkomsten daaruit vanaf 2001 tot 2007 niet in zijn IB-aangiften verantwoordde. In geschil is de IB-aanslag over 2006 waarbij deze huur alsnog is belast resultaat uit overige werkzaamheden. X stelt in reactie hierop dat hij een voorziening kan vormen wegens een mogelijke aansprakelijkstelling door de bank en dat hij verlies kan nemen door een lening af te waarderen. Rechtbank Breda stelt X in het ongelijk. X gaat in hoger beroep. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat uit de feiten niet is af te leiden dat X op enig moment is aangesproken door de bank uit hoofde van de borgstelling of het hoofdelijke schuldenaarsschap. X maakt ook niet aannemelijk dat er in 2006 een redelijke mate van zekerheid bestond dat hij aangesproken zou gaan worden door de bank (zie ook 13/00907). Met betrekking tot de afwaardering van de lening wordt vastgesteld dat X de lening heeft verstrekt vanuit zijn aandeelhouderspositie. Zo is er geen schriftelijke overeenkomst en geen rente bedongen. Er zijn ook geen afspraken gemaakt over aflossing en geen zekerheden gesteld. X kan dus geen verlies nemen als gevolg van de afwaardering van de lening ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. Mocht X de lening niet hebben verstrekt als aandeelhouder, dan bevat de lening zo veel onzakelijke elementen dat het verlies niet als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking te nemen is (zie HR 9 mei 2008, nr. 43.849, V-N 2008/23.14). Het beroep van X is slechts gegrond omdat X recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 1 april