A, de aandeelhouder van belanghebbende, X bv, koopt in 2011 een onroerende zaak. Tot de onroerende zaak behoort onder andere een in 2011 afgebrande langgevelboerderij. Op het moment van de overdracht is alleen nog de fundering over. In 2012 wordt de onroerende zaak aan X bv overgedragen, die op haar beurt een deel van de onroerende zaak aan een derde overdraagt. In geschil is of de onroerende zaak moet worden aangemerkt als een woning.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de afgebrande langgevelboerderij geen woning is in de zin van art. 14 WBR. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, merkt de rechtbank op dat, wil er op het moment waarop het belastbare feit zich voordoet sprake zijn van een woning, er ten minste sprake moet zijn van een bouwwerk dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Daarvan is volgens de rechtbank in casu geen sprake aangezien op het moment van de verkrijging alleen nog de fundering van de afgebrande langgevelboerderij bestond. Dat de fundering het restant is van een bouwwerk dat voorheen wel een woning was, doet daaraan volgens de rechtbank niet af. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een woning in aanbouw. De rechtbank acht daarbij van belang dat op het moment van de verkrijging slechts de fundering van de afgebrande langgevelboerderij aanwezig was, en dat deze oude fundering eerst moest worden verstevigd en aangepast om de nieuwe langgevelboerderij op een constructief veilige wijze te kunnen realiseren. De oude fundering kan dan niet worden aangemerkt als een fundering die in het kader van de nieuwbouw reeds op een bouwperceel is aangebracht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant