Belanghebbende, X, wordt in 2010, na het overlijden van haar moeder, eigenaar van de woning met een WOZ-waarde 2010 van € 535.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk heeft de WOZ-beschikking over 2010 opgelegd aan de moeder en die van 2011 aan X. Als X bezwaar maakt tegen de WOZ-beschikking 2011 geeft hij aan dat het bezwaar ook gericht is tegen de beschikking 2010. De heffingsambtenaar wijst het bezwaar 2011 toe en verklaart het bezwaar 2010 niet-ontvankelijk.
Rechtbank Breda oordeelt dat de gemeente het bezwaar van X tegen de WOZ-beschikking 2010 op naam van haar inmiddels overleden moeder had moeten interpreteren als een verzoek om een nieuwe-belanghebbende-beschikking op grond van art. 26 Wet WOZ. Nu de gemeente heeft aangegeven te willen vasthouden aan de vastgestelde waarde, gaat de rechtbank er vanuit dat deze nieuwe-belanghebbende-beschikking dezelfde waarde zal bevatten. Gelet hierop en om redenen van proceseconomie beschouwt de rechtbank de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar tevens als uitspraak op bezwaar op een aan X afgegeven beschikking ex artikel 26 van de Wet WOZ, waartegen bezwaar en beroep openstaat, en stelt de waarde vervolgens in goede justitie vast op € 499.000.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Breda