De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten de heffing van reclamebelasting mogen beperken tot het centrumgebied, mits zij daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging hebben.

X bv, een gebruiker van een winkelpand in het centrum van Doetinchem, is het niet eens met de aanslag reclamebelasting die de heffingsambtenaar haar heeft opgelegd in verband met een openbare aankondiging aan het pand. De opbrengst van de reclamebelasting komt terecht in een ondernemersfonds. Vanuit dit fonds worden uitgaven gedaan om het centrumgebied van Doetinchem aantrekkelijker te maken. Rechtbank Zutphen en Hof Arnhem oordelen dat de aanslag terecht is opgelegd. In cassatie stelt X bv dat de besteding van de opbrengst door de gemeente leidt tot détournement de pouvoir, dat de heffing ten onrechte is beperkt tot het centrum en dat de gemeente de kosten had moeten verhalen via een baatbelasting, dan wel had moeten wachten op de invoering van de Experimentenwet BIZ.

De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten de heffing van reclamebelasting mogen beperken tot het centrumgebied, mits zij daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging hebben. Hiervan is sprake wanneer de gemeente besluit de opbrengst van de reclamebelasting te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen het centrum. Voorwaarde is wel dat de gemeente er in redelijkheid van uit moet kunnen gaan dat diegenen in de heffing worden betrokken die ook daadwerkelijk profijt hebben van de opbrengst van de reclamebelasting. Het hof heeft geoordeeld dat dit laatste zich voordoet. Dit oordeel is feitelijk van aard en kan dus niet door de Hoge Raad worden beoordeeld. De Hoge Raad verwerpt de stelling van X bv dat de gemeente voor het verhalen van de kosten had moeten wachten tot de invoering van de Experimentenwet BIZ op 1 mei 2009. De overige middelen van X bv falen eveneens (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

19

Gerelateerde artikelen