Belanghebbende, X bv, verhuurt telkens voor een aantal jaren volledig ingerichte appartementen aan bedrijven ten behoeve van de tijdelijke huisvestiging van buitenlandse medewerkers en gasten (hierna: de expats). Het betreft tijdelijke bewoning voor een aansluitende periode van minimaal één week en maximaal zes maanden (hierna: short stay). Op grond van de huurovereenkomsten met de bedrijven verricht X bv bijkomende diensten zoals schoonmaak en het in- en uitchecken van de expats. De expats ontvangen maandelijks van X bv een factuur voor dienstverlening die niet in de huurovereenkomsten is opgenomen, zoals telefonie en wasserij. In geschil is of X bv door de gemeente terecht is aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting ter zake van het verblijf van de expats. Hof Amsterdam beantwoordt deze vraag bevestigend.
De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten toeristenbelasting mogen heffen bij short stay door expats zolang deze personen zich, zoals in dit geval, niet als ingezetenen hebben ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie personen. Als de vergoeding voor het houden van verblijf door deze expats wordt betaald door iemand anders dan deze expats, zoals in dit geval de bedrijven/werkgevers, staat dit aan de heffing van toeristenbelasting niet in de weg. De Gemeentewet noch de verordening toeristenbelasting van de gemeente Amsterdam eist immers dat de vergoeding voor het verblijf wordt betaald door degene die het (belastbare) verblijf houdt. De Hoge Raad oordeelt dat een exploitant als X bv kan worden aangemerkt als degene die de expats gelegenheid biedt tot het houden van verblijf in de gemeente. Het oordeel van het hof getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting noch is het onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Wetsartikelen: