Belanghebbende, X, vraagt bij de gemeente Maasgouw een Nederlandse identiteitskaart aan. De heffingsambtenaar legt aan X bij schriftelijke kennisgeving een bedrag aan rechten van € 53,05 op. In geschil is of de rechten terecht zijn opgelegd. X stelt dat ter zake van de verstrekking van een ID-kaart niet voldaan is aan het vereiste dat sprake is van werkzaamheden die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang, zodat de aanslag niet kan worden opgelegd.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de eisen die art. 229 lid 1 letter b van de Gemeentewet stelt aan legesheffing niet gelden voor de heffing van rechten voor een Nederlandse identiteitskaart. Bij legesheffing ex. art. 229 Gemeentewet geldt als eis dat er pas sprake is van een ‘dienst' wanneer de werkzaamheden van het gemeentebestuur rechtstreeks en in overwegende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. De heffing van rechten voor een identiteitskaart is echter rechtstreeks gebaseerd op art. 7 lid 2 van de Paspoortwet en dus gelden de hiervoor omschreven voorwaarden niet. Dat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte de Reparatiewet in plaats van de Paspoortwet als grondslag voor de heffing is vermeld, is een onjuistheid die met toepassing van art. 6:22 Awb kan worden gepasseerd. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch