Hof Den Haag beoordeelt de nieuwe stellingen van de inspecteur niet omdat ze te laat zijn ingediend. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat met de opgezette constructie aftrekbare giften zijn gecreëerd.

Belanghebbende, X, verzamelt kunst. In 2003 en 2004 stelt hij een aantal kunstwerken uit zijn collectie voor een periode van vijf jaren ter beschikking aan museum E. Hiertoe zijn medio 2003 een overeenkomst tot verkoop, verhuur, geldlening en levering van kunstwerk gesloten, waarbij X onder andere afstand doet van zijn vordering tot betaling van de huurprijs. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte van X ter zake van de geclaimde giftenaftrek. Volgens de inspecteur zijn de overeengekomen huurtermijnen namelijk niet aftrekbaar als periodieke giften, omdat het samenstel van rechtshandelingen moet worden gekwalificeerd als bruikleen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de aan de gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen – gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet – niet onaanvaardbaar zijn. De rechtbank overweegt hierbij dat doel en strekking van art. 6.38 Wet IB 2001 zich niet verzetten tegen de aftrek van een gift welke wordt gedaan door het wegschenken van toekomstige inkomsten. Volgens de rechtbank is er dan ook geen plaats voor een zelfstandige fiscaalrechtelijke (her)kwalificatie van het samenstel van de rechtshandelingen. De rechtbank vermindert de aanslag. In hoger beroep stelt de inspecteur in zijn pleitnota voor de zitting van het hof dat er sprake is van een schijnhandeling dan wel fraus legis. Hij faxt zijn pleitnota op de avond voor de zitting naar het hof.

Hof Den Haag oordeelt dat de stellingen van de inspecteur tardief zijn. Volgens het hof is er namelijk sprake van nieuwe stellingen en kan van X niet worden verlangd dat hij zonder nadere voorbereiding op die stellingen diende te reageren. Verder merkt het hof nog op dat niet valt in te zien waarom de inspecteur de stellingen niet in een eerder stadium naar voren heeft gebracht. Over de stelling van de inspecteur dat er sprake is van een onzakelijke huurprijs merkt het hof op dat de inspecteur deze stelling bij de rechtbank heeft ingetrokken. Het hof volgt dan ook het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van periodieke giften. Het hof honoreert nog wel de stelling van de inspecteur dat de verhuurde kunstwerken kwalificeren als voorwerpen van kunst die hoofdzakelijk ter belegging dienen ex art. 5.8 Wet IB 2001.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.38

Wet inkomstenbelasting 2001 5.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 16 april

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen