De inspecteur legt een btw-naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 van € 1.859.096 op aan belanghebbende. Tevens legt hij een boete op, van € 648.330. De dagtekening van de naheffingsaanslag is 28 december 2007. Belanghebbende ontvangt de naheffingsaanslag op 4 januari 2008. A, een productiecoördinator van de eenheid van de Belastingdienst te Apeldoorn verklaart ambtsedig dat de naheffingsaanslag op 28 december 2007 is verzonden. Rechtbank Breda vernietigt de naheffingsaanslag. Volgens de rechtbank is de naheffingsaanslag na afloop van de vijfjaarstermijn ter post bezorgd.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het aanslagbiljet vóór 1 januari 2008 ter post is bezorgd. Het hof merkt hierbij op dat aan de ambtsedige verklaring van A – voor zover deze al niet meinedig is – geen waarde kan worden toegekend. Het hof overweegt hierbij dat de verklaring niet kan zijn gebaseerd op de overgelegde stukken en dat het ook niet aannemelijk is dat A zijn verklaring heeft gebaseerd op hetgeen hij zich heeft herinnerd met betrekking tot zijn fysieke waarneming van de verzending van de aanslag. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.