De Hoge Raad beslist dat het hof de omvang van het geschil in hoger beroep miskend heeft en doet de zaak zelf af. De vrijval vervangingsreserve uit het jaar 1995 wordt opgenomen in de winst van het jaar 1999.

X bv heeft in het jaar 1999 en in voorgaande jaren diverse onroerende zaken verkocht en daarbij boekwinsten behaald. Daarvoor heeft zij een vervangingsreserve gevormd. X bv heeft over het jaar 1999 aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur het door X bv aangegeven belastbare bedrag gecorrigeerd met  een toegepaste vrijval vervangingsreserve uit het jaar 1995 van € 1.343.315 en gecorrigeerd met een dotatie in het jaar 1999 van € 1.100.870. Ook heeft de inspecteur, ter behoud van rechten, het door X bv aangegeven belastbare bedrag gecorrigeerd met een toegepaste vrijval vervangingsreserve uit het jaar 1992 van € 866.957.  X bv komt uiteindelijk in cassatie. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het in het incidentele beroep voorgestelde middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de door de inspecteur voor de rechtbank verdedigde correctie van het belastbare bedrag vanwege de vrijval in het jaar 1999 van het in het jaar 1995 aan de vervangingsreserve toegevoegde bedrag van € 1.343.315  niet meer in geschil is. Volgens de Hoge Raad is het incidentele beroep in cassatie gegrond. Het hof heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat het bedrag van € 1.343.315 al was begrepen in het belastbare bedrag voor het jaar 1996 en dat de inspecteur deze correctie voor het jaar 1996 in hoger beroep bij ambtshalve gegeven beschikking ongedaan heeft gemaakt. Het hof heeft miskend dat na deze ambtshalve verleende vermindering van het belastbare bedrag voor het jaar 1996 de toevoeging van het bedrag van € 1.343.315 aan de vervangingsreserve in stand is gebleven. Het hof had een oordeel moeten geven over het door de inspecteur in het incidentele hoger beroep ingenomen standpunt dat deze toevoeging aan de vervangingsreserve op grond van artikel 14, tweede lid, Wet IB 1964 moet worden opgenomen in de winst van het jaar 1999.  De uitspraak van het hof wordt vernietigd. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Volgens de Hoge Raad doet zich niet één van de uitzonderingssituaties voor die in artikel 14, tweede lid, Wet IB 1964 worden genoemd en die verlenging van de termijn van vier jaar rechtvaardigen. Het bedrag van € 1.343.315 wordt opgenomen in de winst van het jaar 1999. Het vastgestelde belastbare bedrag wordt verminderd met een bedrag van € 866.957 omdat deze vrijval betreffende het jaar 1992 in het jaar 1996 belast is (zie HR 13/02591)

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:77

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 26 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen