X sluit in 1990 een lijfrentepolis af. In 2006 koopt hij de verzekering af. X vermeldt de afkoopsom van € 164.000 niet in zijn IB-aangifte 2006. De inspecteur corrigeert de aangifte en legt een boete van 50% op. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat X bewust de uitkering niet heeft aangegeven. Verder overweegt de rechtbank dat de inspecteur terecht een boete heeft opgelegd. Het feit dat X reputatieschade heeft geleden, en nog lijdt, als gevolg van de onderhavige procedure, is volgens de rechtbank geen reden om de boete te matigen. In combinatie met de omstandigheid dat X zijn betrouwbaarheidsverklaring zou kunnen kwijtraken als gevolg van het oordeel van de rechtbank over de boete en gelet op de mogelijkheid dat hij daarmee ook substantieel zal worden getroffen bij het verwerven van inkomen tot en na zijn pensioen, is matiging volgens de rechtbank wel aan de orde. De rechtbank vermindert de boete daarom naar 25%, en uiteindelijk naar 15% in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Hof Arnhem - Leeuwarden oordeelt dat onvoldoende is komen vast te staan dat het aan opzet of voorwaardelijke opzet van X is te wijten dat de aangifte onvolledig is gedaan. Bij het hof bestaat er namelijk twijfel over of X er bewust voor zou hebben gekozen om de aangifte ongewijzigd te doen, als hij er van op de hoogte zou zijn geweest dat de aangifte onvolledig was. Het hof merkt hierbij op dat deze twijfel mede is ingegeven door de persoon van X en de verklaringen die hij ter zitting heeft afgelegd. Voor het opleggen van een boete op grond van art. 67d AWR is volgens het hof geen plaats.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 25 april