X bv koopt voor € 10 mln een bedrijfsgebouw met toebehoren. In het gebouw bevinden zich stellingen en koel- en rijpingscellen voor de opslag van groenten en fruit. X bv is van mening dat deze stellingen en cellen roerende zaken zijn en derhalve niet tot de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting behoren. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de cellen en de stellingen bestanddelen zijn van het gebouw, in de zin van art. 3:4 lid 1 BW. Volgens Hof Den Haag zijn de koel- en rijpingscellen en de stellages echter niet aan te merken als bestanddelen van het bedrijfsgebouw in de zin van art. 3:4 BW. Het hof verleent vervolgens een teruggaaf van overdrachtsbelasting. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft verzuimd om te beoordelen of de koel- en rijpingscellen en de stellages naar de maatstaf van art. 3:3 BW als onroerend moeten worden beschouwd. De uitspraak is derhalve onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer 2