Belanghebbende, X, komt in bezwaar en beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Rechtbank Rotterdam oordeelt in beroep dat in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden, maar gaat aan deze schending voorbij met toepassing van art. 6:22 Awb en voorziet zelf in de zaak.
Hof Den Haag wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar wegens schending van de hoorplicht. Het hof geeft de heffingsambtenaar de opdracht om X alsnog volgens de regels te horen. Daarbij past het hof de zogeheten judiciële lus toe (art. 8:113 lid 2 Awb). Dat betekent dat X, indien hij beroep tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar instelt, hij dat moet doen bij het hof. Het principale hoger beroep van X is gegrond. Het hof oordeelt vervolgens dat X recht heeft op een vergoeding van de kosten van bezwaar en beroep, rekening houdend met een wegingsfactor 1. Voor een lagere factor ziet het hof geen aanleiding, zodat het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:113
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Algemene wet bestuursrecht 6:22
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 16 januari